Ondernemerschap in de culturele sector komt maar moeizaam tot ontwikkeling (zie bijvoorbeeld dit artikel). instellingen blijken maar niet in staat om structureel minder afhankelijk te worden van overheidssubsidies. En dat is eigenlijk niet zo gek. Er is namelijk een aantal ‘institutionele’ factoren die ondernemerschap belemmeren. In deze blogpost wil ik ingaan op de belemmerende rol die de wijze van besturen speelt.

Ondernemerschap betekent meer risico

Een culturele instelling wordt meestal geleid door een directeur-bestuurder met een raad van toezicht of een bestuur met vrijwillige leden. Hierbij is het besturend orgaan verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van de organisatie en dus aansprakelijk voor de financiële consequenties. Wil een culturele organisatie haar ondernemerschap fundamenteel veranderen, dan zal ze open moeten staan voor grotere financiële risico’s. Risico’s die volledig worden gedragen door de directeur-bestuurder of de bestuursleden. Omdat bij veel instellingen het eigen vermogen de laatste jaren drastisch is gedaald, zijn deze risico´s alleen maar groter geworden.

Maar daar worden bestuurders niet voor beloond

Ondernemers zijn doorgaans bereid om risico’s te nemen omdat er ook een kans is op winst. Dit laatste is in de culturele sector niet aan de orde. Eventuele winsten zullen immers nooit bij de directeur-bestuurder of de bestuursleden terecht komen. Wel de lasten, niet de lusten zou je kunnen zeggen. Dit heeft een afschrikkende werking, waardoor ondernemende plannen telkens weer terug naar de tekentafel worden gestuurd. Als een plan te riskant is, dan neemt angst bezit van de bestuurders en dat verlamt de verdere planontwikkeling en implementatie.

Hierdoor worden kansen gemist en blijft de subsidieafhankelijkheid in stand. Om ondernemerschap in culturele instellingen werkelijk tot ontwikkeling te laten komen, moeten deze belemmeringen worden opgelost.